Haarlems Dagblad, 17 augustus 1912,
Meer dan een eeuw geleden

 

WOONSCHEPEN,

De heer Th. H. Ph. van Papendrecht schrijft in het "Tijdschrift voor Armenzorg en Kinderbescherming":

Wie in den zomer Friesland doorreist en dit te water onderneemt - omdat juist daardoor de schoonheid der provincie het meest uitkomt -ziet te midden van de talloos vele en onderscheiden vaartuigen, eigenaardige scheepjes. Sommige liggen verborgen in een kreek, als weggescholen voor het oog van de nieuwsgierigen; andere zijn vastgemeerd aan den wal.

Deze scheepjes trekken door hun eigenaardigheid, hun gemis aan tuigage terstond de aandacht en op de vraag, wat voor vaartuigen dit zijn, klinkt het, als ware het een doodgewone zaak
"Woonschepen"
. De toerist verwondert zich nog meer, want z.i. zijn alle schepen bewoond!

 

Doch onder woonschepen wordt iets geheel anders verstaan. Het zijn die catagorie van vaartuigen die met het bepaalde doel tot woning zijn in gericht.
Gebrek aan woningen, duurte der huizen, armoede, alsmede de uit oefening van het bedrijf vormen den bestaansgrond.
Op het platteland alsmede in de kleine steden is de woningnood groot, omdat niemand zich aangetrokken gevoelt tot het bouwen van woningen
voor die categorie kleine burgers, welke een zeer schamele huursom kunnen betalen.
Maar ter andere zijde maakt de Woningwet het voor deze laatsten beslist onmogelijk een woning te betrekken.
Armoede is hiervan de oorzaak.
Ook brengt het bedrijf mee aan geen vaste woonplaats te zijn gebonden.

 

Onder de bewoners der woonschepen zijn arbeiders, die den geheelen zomer bij de boeren hun werk vinden en nu eens hier, dan weer elders in dienst zijn.
Of hun kleine negotie maakt het voor hen wenschelijk zich gemakkelijk te kunnen verplaatsen. Zij zoeken een centrum op,
van waaruit de omtrek wordt bewerkt. Alle dezen wonen in een zoo genaamd woonschip.
Het woonschip, gewoonlijk of een oud, afgedankt vaartuig, of een praam, of oude tjalk, wordt tot dit doel ingericht.
Op het achterdek een vrij hooge kajuit, die de eene kamer omtrekt, het middenschip vaak tot keuken, slaapplaatsen,
het voorschip tot laatstgemeld doel omgevormd. In de niet groote ruimte huist een gezin, vaak met een talrijk kroost gezegend.

 

Er heerscht onderscheid onder de bewoners: evengoed als onder de burgers. Sommigen genieten een zekere welvaart, en deze zijn de beste.
Maar de allerarmsten verkeeren in zeer ellendigen toestand. Uit deze worden de bedelkinderen gevormd.
De jeugd wordt gedresseerd om door kleine negotie of hun weeklagen de barmhartige harten der meer gegoeden te bewerken.

Wanneer de najaarsstormen hun kracht doen gevoelen, de veldarbeid is geeindigd, en ook de kermissen zijn afgeloopen,
komt langzamerhand de "vloot" "naar stad" afzakken en meren zij zich als haringen in een ton, langs de wallen. Daar slaan zij hun wintertenten op.
Wie in het zomergetij een spaarduitje heeft overgelegd, teert dat in den winter op. Vaak gaan de kleine negotianten bij prachtig najaars- of winterweer
nog eens den boer op.
Deze bewoners zenden hun kroost geregeld ter school; zij hebben ook hun domicilie, waar zij geregeld overwinteren.

 

Maar ook overwinteren velen in steden en zij zoeken evenzeer een plaatsje op, die geen domicilie hebben.
En omdat deze laatstgenoemden behoorden tot de allerarmsten, komen zij daar overwinteren, waar zij weten, dat de liefdadigheid het allergrootste is.

De particuliere liefdadigheid wordt op zware proef gesteld: het Burgerlijk Armbestuur ziet hen met schrik aankomen.
Van naleven der Leerplichtwet geen sprake. Alsof er geen wetten bestaan, zoo gedragen zij zich. 's Morgens vroeg zenden zij bun kroost met het mandje
beladen met koopwaar de stad in of in den omtrek en het gebedel begint. Deze kleinen zijn gedresseerd.
Verhalen over ziekte thuis, zwakte, armoede, mishandeling, klinken den bewoners in de ooren. Het traditioneele "nieuwe" broertje of zusje doet opgeld.
En wie kan een klagend kind wegzenden, ongetroost?
De familie leeft van de opbrengst van de bedelgelden.

De bewoners der woonschepen komen weinig in aanraking met de justiitie. Diefstal en rooverij behooren tot de zeldzaamheden.
En dank zij de krachtige actie tegen drankmisbruik is het percentage dronkaards zeer gering.
Maar de economische wanverhoudingen te eener zijde als de bestaande toestand der paupers, doet de woonschepen blijven bestaan.
Telken jare wanneer de winter voorbij is, verlaten de meesten weer hun veilige haven, zwerven zij door de provincie en keeren in het najaar terug,
levende vaak, ook door luiheid, van de milddadigheid.

Of ooit de woonschepen zullen verdwijnen?

Keer terug naar de linklijst door deze regel aan te klikken